Eva Stegeman, Alumna taalwetenschap
(Nu ik betaal voor onze vriendschap, lijkt me deze aanhef wel gepast.) In een ver verleden startte ik met de bachelor Taalwetenschap, het was het jaar 2014. Het curriculum zag er toen iets anders uit dan nu, maar Dicky Gilbers gaf gelukkig gewoon al klankleer en Syntaxis was ook in die tijd al zo complex en abstract. Ik heb vier jaar over mijn bachelor gedaan, maar in die vier jaar ook een bestuursjaar bij TW!ST en een pre-master Nederlands gedaan. Ik had dat best wel handig in elkaar gepuzzeld, als ik er zo op terugkijk.
In mijn derde jaar deed ik bestuur en om die reden stelde ik mijn bachelorscriptie een jaar uit. Ik zag mezelf geen borrels overslaan omdat ik een scriptie te schrijven had. Bovendien was het idee van 50 punten in plaats van 60 tijdens een bestuursjaar ook wel lekker. Ik kon mijn scriptie makkelijk doorschuiven omdat ik op dat moment al besloten had een extra bachelorjaar te nemen voor de pre-master van Nederlands, terwijl die pre-master vanwege de overlap met Taalwetenschap geen heel jaar zou beslaan. Daarbij kwam dat ik een aantal vakken van de pre-master heb gedaan in mijn vrije ruimte (dat bestond toen nog) bij Taalwetenschap. Uiteindelijk had ik nog maar 20 punten van de pre-master openstaan voor het vierde jaar, en dus die uitgestelde bachelorscriptie. Om mijn collegegeld aan iets meer dan dat halve jaar aan studiepunten te slijten, volgde ik twee extra vakken Franse taalvaardigheid. Dat was een gelukkige beslissing, want ik hield er niet alleen een speciaalbieravondje met m’n docente van Frans aan over, maar leerde in de collegebanken van dat vak ook mijn huidige vriendin kennen (dat was een medestudent, niet die docente).
Na vier jaar had ik dus een bachelor Taalwetenschap en een pre-master Nederlands op zak. Ik denk dat het voor mij de ideale route is geweest. Ik heb een fascinatie voor de theoretische taalkunde maar zag een onderzoekscarrière in de syntaxis niet zo zitten. Tijdens het ‘Onderzoekscollege syntaxis en semantiek’ werd het me op een bepaald punt toch te abstract. Bovendien houd ik ook van literatuur en leken de letterkundevakken van Nederlands me óók heel erg leuk. Ik had ook ‘gewoon’ de bachelor Nederlands kunnen doen, maar dan had ik niet zoveel leuke taalkundevakken gehad. Ik wilde een taalkundige carrière buiten het onderzoek ook nog niet uitsluiten en dus wilde ik twee masters gaan doen: eerst Neerlandistiek in Groningen en daarna een taalkundemaster aan een andere universiteit.
In mijn vijfde studiejaar, het was inmiddels 2018, startte ik met Neerlandistiek. Ik vond de overgang van mijn relaxte laatste bachelorjaren naar de master best heftig, maar ook heel erg leuk. De colleges waren nóg kleinschaliger dan bij TW en NTC; het vak Gespierde Taal volgde ik met vijf anderen en werd gegeven door twee docenten. Bij het vak Werkterreinen in de neerlandistiek kwam er iedere week een gastspreker uit het werkveld over zijn/haar baan vertellen. Op die manier móésten we wel nadenken over de toekomst, voor het eerst eigenlijk. Mathijs Deen, schrijver en radiomaker, vertelde dat hij afgestudeerd is in taalkunde maar het grootste hart heeft voor de letterkunde. En dat dat niet erg is, integendeel: dat het zo’n mooie combinatie is. Ik was zo blij dat te horen. Ineens hoefde ik niet meer te kiezen, want zo heeft het lange tijd gevoeld. Ik zou een beetje van beide blijven doen en kijken waar het me zou brengen.
Uiteindelijk liep het toch een beetje anders. Voor Neerlandistiek liep ik van maart tot september 2019 stage op de redactie non-fictie van Atlas Contact in Amsterdam. Dat was zó ontzettend leuk. Ik had altijd geroepen dat stagelopen niks voor mij was (veel te burgerlijk), maar dat bleek dus even anders. Ik genoot erg van de dagen op de uitgeverij, ik maakte er vrienden en nam eind augustus afscheid alsof ik er jarenlang gewerkt had. Plotseling dacht ik: maar als ik dit zó leuk vind, dan moet ik een tweede master in de letterkunde doen en niet in de taalkunde. Ik stelde mijn plannen bij en ging me verdiepen in de letterkundemasters in Nederland en België. Daar had ik ruim de tijd voor, want door mijn intensieve stage had ik geen uren meer over om in hetzelfde semester een masterscriptie te schrijven. Ik schreef mijn masterscriptie in het eerste semester van 2019-2020 en was dus in februari klaar met Neerlandistiek, na anderhalf jaar. Omdat ik nog plannen had voor een tweede master, liet ik mijn cijfer nog niet invoeren en bleef ik ingeschreven staan aan de RUG. Het bekende trucje om te voorkomen dat je het bizarre hoge tarief aan instellingsgeld moet betalen bij het starten van een tweede master. De RUG werkte er gelukkig graag aan mee.
Het voorjaar van 2020 had ik dus een soort ‘tussenhalfjaar’. Ik had me voorgenomen in die periode een lekker bijbaantje te vinden en veel geld te verdienen. Het waren mijn laatste maanden in m’n stadje dus zou ik dat overdag verdiende geld elke avond met vrienden opdrinken in ‘t Gat. Tot er plotseling een of ander virus uit China kwam overwaaien en er zowel van het werken als het zuipen weinig terechtkwam. Klote natuurlijk, maar anderzijds had ik geluk gehad dat ik net klaar was met mijn studie en dus niet aan de ellende van online colleges en scriptiegesprekken hoefde. Bovendien had ik alle tijd van de wereld om de leukste letterkundige master uit te zoeken die er te vinden was. Het werd Europese Letterkunde in Nijmegen. Ik ging op zoek naar een kamer in Utrecht, omdat ik daar ook na m’n tweede master zou willen blijven wonen. Vanuit Utrecht zou ik een baan kunnen zoeken, vanuit Nijmegen is dat minder handig, niet in de laatste plaats omdat het boekenvak zich voornamelijk in Amsterdam afspeelt. Bovendien zou mijn master grotendeels online zijn, dus daarvoor hoefde ik ook niet zo nodig in Nijmegen te wonen.
Afgelopen juli verhuisde ik naar Utrecht en in september startte ik met Europese Letterkunde. Tot nu toe is de master wat ik ervan hoopte: ik heb ontzettend leuke vakken en docenten. Het tempo ligt hoog – ik moet een roman of drie per week lezen – maar zo is die sociale leegte in deze tijden tenminste nog ergens goed voor. Het is een enorme verbreding van je literaire horizon, de stap van Nederlandse Taal en Cultuur naar Europese Letterkunde. Deze master voelt erg verrijkend en ik hoop dat mijn pakket aan vakken en opleidingen me uiteindelijk een leuke baan in het boekenvak oplevert.
Ik geniet ervan om me dit jaar volledig te kunnen richten op de letterkunde. Én ik ben blij met mijn taalkundige achtergrond. Een mooie combinatie, leerde ik van Mathijs Deen. Bovendien komen de twee disciplines de laatste jaren dichter bij elkaar. Voor mijn masterscriptie van Neerlandistiek schreef ik bijvoorbeeld een taalkundig onderzoek bij Jack Hoeksema naar de stijlpatronen in de boeken van Renate Dorrestein: een hele fijne mix van taalkunde en letterkunde. Ik richt me nu op de literaire wereld, ik wil het boekenvak in, maar ik ben ervan overtuigd dat mijn liefdes voor taal- en letterkunde nog wel ergens in de toekomst gaan samenkomen. Misschien bij het redigeren van een boek over taal of het schrijven van populairwetenschappelijke stukjes over taal(kunde). Of in een nieuw taalkundig onderzoekje met een verzameling romans als corpus.
Tijdens mijn bachelor was ik met van alles bezig maar vooral níét de vraag welke kant ik op wilde met Taalwetenschap. Zolang je de studie leuk vindt, is dat denk ik helemaal niet erg. Mijn master en vooral mijn stage daarbinnen heeft me in korte tijd tien stappen verder gebracht in mijn wat-wil-je-later-wordenproces. Als je nu dus nog geen idee hebt wat je na je studie wil: geen paniek, dat komt later, geniet vooral van je studie. Maar een masterstage, corona volente, kan ik alleen maar aanraden. Ook als je nachtmerries hebt over burgerlijke ritmes. Sinds mijn vertrek uit Groningen voelt het alsof ik al met een half been in het burgerleven sta en ik kan zeggen: het valt hier best mee.
Liefs en tot in betere tijden in ’t Gat of de Harmo,
Eva